De Centraal‑Afrikaanse Republiek ligt in het hart van het continent en bestaat uit savannes, dichte bossen en brede rivieren. In het zuidwesten trekt Dzanga‑Sangha Nationaal Park onderzoekers en avonturiers die laaglandgorilla’s en bosolifanten in hun natuurlijke omgeving willen zien. Eindeloze woudkuilen vol mineraalrijke klei lokken elke ochtend groepen dieren die stil water drinken, terwijl grijze papegaaien boven de kruinen scheren.
De recente geschiedenis draagt sporen van Frans koloniaal bestuur. Straten in Bangui dragen nog namen uit die tijd en administratieve systemen volgen deels Franse patronen. Na de onafhankelijkheid riep Jean‑Bédel Bokassa zichzelf uit tot keizer; zijn kroning in 1977 symboliseerde ambitie, maar leidde ook tot schulden en onvrede. Monumenten en verlaten paleizen herinneren aan deze periode.
Onder het landschap ligt een schat aan diamanten en goud. Handelaren zien kansen, maar de afwezigheid van stevige infrastructuur maakt exploiteren lastig. In afgelegen rivieren zeven mijnwerkers zand voor fonkelende steentjes; soms laait een conflict op wanneer gewapende groeperingen winstkansen ruiken.
Het dagelijks leven weerspiegelt religieuze verscheidenheid. In steden roepen imam en kerkklok vlak na elkaar; op het platteland mengen oude voorouderrituelen met zondagsmis. Feestdagen worden vaak samen gevierd, met gedeeld sorghumbier en een stoofpot van pinda en kip. Ondanks uitdagingen zoeken velen naar harmonie langs de rivieroevers waar handel, gebed en gezang elkaar ontmoeten.